Uit Ortec Finance onderzoek blijkt dat het inflatierisico in de solidaire premieregeling goed bestreden kan worden. Door een gerichte inzet van de verschillende beschikbare (nieuwe) sturingsmiddelen blijft de koopkracht van de pensioenuitkeringen met grote kans op peil. Een hoge mate van reële zekerheid is echter ‘duur’ en daarom voor veel fondsen waarschijnlijk niet haalbaar. Fondsen die er minder goed voorstaan op het transitiemoment of minder over hebben voor reële bescherming kunnen in de solidaire premieregeling kiezen voor minder dure gedeeltelijke koopkrachtbescherming.

Nu ook berekeningen beschikbaar hier.

Het nieuwe pensioenstelsel heeft net als het huidige FTK een nominaal karakter. Er is veel kritiek geweest op de (concept)wetgeving omdat inflatierisico in het nieuwe stelsel onvoldoende geadresseerd zou worden. In dit artikel laten we zien dat het in de solidaire premieregeling – hoewel nominaal van karakter – goed mogelijk is om een hoge mate van koopkrachtbescherming te bieden.

Invulling van een beleid dat hoge koopkrachtzekerheid biedt

Door de gerichte inzet van verschillende (nieuwe) sturingsmiddelen in de solidaire premieregeling (SPR) kan een hoge mate van koopkrachtzekerheid geboden worden. Hoe moet het beleid ingevuld worden om dit te bereiken? Het gaat om de volgende sturingsmiddelen: beleggingsbeleid in de uitkeringsfase, projectierendement en de solidariteitsreserve.

Beleggingsbeleid in de uitkeringsfase

De drie belangrijkste economische drivers die bepalend zijn voor de koopkracht van pensioenuitkeringen zijn rente, (over)rendement en inflatie. Het beleggingsbeleid op fondsniveau in de SPR moet - i.c.m. de toedelingsregels van het beschermings- en overrendement – in de uitkeringsfase zorgen voor een hoge mate van bescherming tegen renterisico en voldoende overrendement om de pensioenen mee te laten groeien met de prijsstijgingen. We hanteren in ons onderzoek een 100% rentehedge en een 35% exposure naar de returnportefeuille in de uitkeringsfase. Omdat de solidariteitsreserve effectief schokken opvangt, zijn de risico’s in de uitkeringsfase beperkt.

Projectierendement

Het projectierendement moet prudent (lager dan de RTS) worden vastgesteld om zo (een deel van) de verwachte inflatie te kunnen compenseren. We hanteren in ons onderzoek RTS -/- 0,5% als projectierendement.

Solidariteitsreserve

De solidariteitsreserve moet – in die gevallen dat het beleggingsbeleid en het prudente projectierendement onvoldoende blijken voor koopkrachtbehoud - kunnen compenseren voor zowel negatieve schokken op de returnportefeuille als voor onverwacht hoge inflatie. Dit vergt een stevige financiering via een initiële storting en/of via het overrendement en/of via de premie. We hanteren in dit onderzoek een initiële storting van 12,5% en vullen de solidariteitsreserve verder aan met 10% van het overrendement (mits positief). We gebruiken de ‘Ortec-methode’ waarbij de reserve alleen ingezet wordt om in enig jaar de koopkracht van de uitkering op peil te houden (betaalbaar), en niet om het hele persoonlijke pensioenkapitaal te verhogen t.b.v. toekomstig koopkrachtbehoud (onbetaalbaar).

Stabielere reële en nominale pensioenen

Als we het beleid in de SPR inrichten op de bovenstaande wijze, zien we in ons onderzoek een hoge mate van koopkrachtbescherming tijdens de uitkeringsfase voor jong en oud. Deze bevindingen gelden zowel in normale als in slechte economische omstandigheden (lage rendementen en/of hoge inflaties), en bij verschillende dekkingsgraadniveaus op het transitiemoment. Deze conclusie hadden we in een eerder onderzoek al getrokken voor de nominale uitkeringen. Uit dit onderzoek blijkt dat dit ook geldt voor de reële uitkeringen/koopkracht.

Het is bij het schrijven van dit artikel nog niet duidelijk in hoeverre deze conclusies ook gelden voor de (collectieve variant van de) flexibele premieregeling. Dit hangt af van de mogelijkheden die de wetgever fondsen biedt bij het inregelen van de risicodelingsreserve.

Maximale of gedeeltelijke koopkrachtbescherming?

Een hoge mate van koopkrachtbescherming die ook direct de huidige gepensioneerden beschermt is niet goedkoop. Het vergt een forse initiële storting in de solidariteitsreserve (10% à 15%) en een verlaging van het projectierendement met ten minste 0,5%. Daardoor is er op het transitiemoment een dekkingsgraad van minimaal 120% nodig, en dat is nog zonder een storting in een eventueel compensatiedepot en zonder verhogingen (‘inhaalindexatie’) van de pensioenkapitalen en uitkeringen. Waarschijnlijk zullen de meeste fondsen zich dit niet kunnen permitteren en/of niet zoveel over hebben voor maximale koopkrachtbescherming. Sociale partners en fondsen kunnen de lat ook iets lager leggen door in te zetten op gedeeltelijke koopkrachtbescherming. Dit levert uiteraard minder koopkrachtzekerheid maar in het overgrote deel van de gehanteerde economische scenario’s blijft een daling van de koopkracht beperkt. Gedeeltelijke koopkrachtbescherming lijkt daarmee voor veel fondsen een aantrekkelijk en betaalbaar alternatief. In een vervolgonderzoek zullen we hier aandacht aan besteden.

Implicaties op korte termijn

Sociale partners moeten de doelen waarvoor de solidariteitsreserve moet worden ingezet vaststellen. Uit ons onderzoek blijkt dat sociale partners (gedeeltelijke) koopkrachtbescherming mee kunnen geven als doelstelling want het blijkt mogelijk om een hoge mate van koopkrachtbescherming te bereiken, mits er op het transitiemoment voldoende vermogen aanwezig is.

Vervolg

De resultaten van het onderzoek zijn onderdeel van een groter onderzoek naar de invulling van het beleid in het nieuwe pensioenstelsel. In vervolgartikelen zullen wij hier verder op ingaan.

Download volledig rapport hier (pdf)

Gerelateerde insights

X
Cookies help us improve your website experience.
By using our website, you agree to our use of cookies.
Confirm